kommer en kwel.

Het is inmiddels zo’n twintig jaar geleden dat ik elle mode overdeed aan een welwillende keten met de naam Slot. Uit meerdere kandidaten kozen wij deze opvolger mede door de symbolische kracht die van deze naam uitging. Het damesmode tijdperk ging feestelijk op slot. Een leven als relatief jonge winkelier met tien verkoopsters in vaste dienst klinkt veel mooier dan het was. Bank, personeel, leveranciers en je vaste reclamebureau betreuren het ten zeerste wanneer je aankondigt te gaan stoppen. Een (vorige) recessie kondigde zich aan, en geld verdienen moest toch echt eenvoudiger kunnen. Bezuinigen en op de kleintjes letten leek minder aantrekkelijk en Slot wilde die mooie taak maar al te graag overnemen. De modewereld is te vergelijken met een doordenderende sneltrein. Je wordt als ondernemer geleefd in tenminste drie seizoenen tegelijk. Nog geen idee of er dit jaar iets verdiend is, maar je hebt alweer voor een miljoen ingekocht voor volgend jaar. Even een jaartje afwachten of katten uit bomen kijken is er niet bij. De trein dendert door…

Er waren van die seizoenen dat je stevig in de wintercollectie was gestapt, maar dat die winter vervolgens nooit kwam. Een lange, milde, maar voor de verkoop van winterjassen dodelijke herfst, die nooit onder de tien graden kwam en naadloos overging in een veelbelovend voorjaar. Vaak redde een mooie lente en een lange zomer je van de definitieve ondergang, want twee kwakkelende seizoenen achtereen overleeft geen enkele winkelier. Leveranciers staan op prompte betaling en de bank is slechts coulant als er mooie cijfers zijn. Personeel leeft van harte met je mee zolang je niet tornt aan hun koopavondtoeslag of drie weken vakantie in het hoogseizoen, wanneer de echtgenoot de caravan wenst aan te haken. Verkoopsters hebben zonder uitzondering partners die bepalen wanneer vakantiedagen opgenomen moeten worden. Ik vond het mooi; de zaak ging op Slot.

Ondernemen is risico nemen. Zeuren helpt niet; er is geen enkele instantie die winkeliers helpt als het even tegenzit. Goede jaren en slechte jaren wisselen zich af en, voor een baas werken is immers ook niet alles! Waar ik toen, en nu nóg steeds een beetje ziek van word is dat gezeur van boeren en tuinders. Zes weken droogte óf zes weken regen en de een na de ander staat met z’n gekloofde handen in z’n zakken te zeuren om staatssteun. Of ze het jaar ervoor nu een miljoen hebben verdiend of niet. Het ene seizoen te nat, het andere te droog. Schimmeltje in Duitsland en de hele komkommeroogst zouden ze het liefst direct willen doordraaien op andermans kosten. Hoe ze het voor elkaar krijgen is mij een raadsel, maar na de geringste omzetdip staat een boerenbobo dagelijks in ieder journaal te voorspellen dat zonder tien miljoen euro staatssteun de hele sector ten onder zal gaan. Zo’n woordvoerder is meestal de jongste zoon van een kansloze keuterboer die in tegenstelling tot zijn broers wel voldoende hersens had om een paar jaar door te leren. Hij draagt de sector vanzelfsprekend nog wel een goed hart toe. Banken worden gered, Griekenland mag niet failliet, geiten worden schadeloos geruimd en ook de komkommerkwekers worden vast en zeker in het tractorzadel gehouden met gemeenschapsgeld. Ik gun het ze van harte. Werkelijk waar. Komkommers hebben voor mij toch altijd al iets zieligs. Naast veel water hebben ze ook nog eens heel veel zaad in het kromme, groene lijf, wat ze vervolgens gedurende hun hele leven binnen moeten houden. Geen wonder dat ze af en toe wat slachtoffers proberen te maken. Dit keer wat Duitsers en boeren. Winkeliers, kleine zelfstandigen en vastgoedboertjes houden zelf het hoofd boven water of verdrinken. Alles liever dan met een lijf vol zaad te worden doorgedraaid.